Ontwapend
Bonsgonzend komt de ruimte dichterbij.
Het raam onthult de pakkenzwerm,
waar donkerblauw schakeert met grijzen,
in een muur van ingewijdenroezemoes.
Mijn wapen is de diepe adem.
De borstkast tot glimlachpantser
gespannen opblaasmoed. Ongenaakbaar,
onaanraakbare borst vol durf.
Ademteugend de deuropening
passeren in schoorvoetpas.
Stap voor stap voor stap voor stapje
met zuurstofkracht als tegenovermacht.
Maar de muur blijft muur blijft botsgevaarte,
blijkt stoïcijns in hermetiek
en prikt het gecomprimeerde aanpasbravoure
lek; de pose verschrompelt tot echt.
Teruggeworpen in het vloeibare eigen,
niet te plooien naar vierkant geprots,
klotsend tegen strakke mores
golven de wil en energie weg. Weg!
Weg moet ik, weg naar buiten,
de schoorvoeten rennen de vluchtweg op.
Links de trap op, rechts de trap af,
de buitendeur openzwaait de verlossing.
Fris briest de avondwind welkom,
de uitblaas maakt de borstkas zacht.
En vanaf het kadebankje gooi ik het pantser
de rivier in. Nooit meer opblazen.